Voorwoord bij 'Nog is er geen oorlog', door Geert Mak
Geert Mak
|
Een jonge Amsterdamse student schrijft brieven aan zijn ouders, en ruim
zestig jaar later lees je ze ademloos, in één ruk. Wat is
er aan de hand?
In de eerste plaats is er de reis die de jonge Max Kohnstamm maakt, een
tocht door het Amerika van de crisis, van het 'negervraagstuk', van Roosevelt,
van de New Deal. De ontmoetingen die hij heeft, de frisheid, de onbevangenheid
- een etentje met de grote Ernie
Pyle beschrijft hij terloops, zonder enig idee van het gezag van deze
legendarische journalist.
In de tweede plaats is er de blik waarmee hij kijkt, die van het welopgevoede
corpslid dat voor het eerst wordt geconfronteerd met de realiteit van
de armoede en grootheid tegelijk. De blik tevens van de vooroorlogse Nederlander,
die een voorproefje beleeft van de welvaartsgolf die een kwarteeuw later
ook Nederland zou bereiken: 'Er is een vroegrijpheid waar je hart van
stilstaat. En 't past zo in het beeld dat ik in een paar andere gezinnen
met andere kinderen zag: een gedesillusioneerdheid, een uitgeëxperimenteerd
zijn met alle pretjes.'
In de derde plaats is er het moment waarop deze reis plaatsvindt, in het
laatste vredesjaar, in de tien maanden tussen het papier van München
en de laatste pogingen om de Duitse overval op Polen af te wenden. Nederland
'sliep', zo wordt over deze periode vaak gezegd, maar deze brieven nuanceren
dat beeld. De Kohnstamms hebben uitstekend in de gaten wat er aan de hand
is. Iedere beweging wordt gezien en becommentarieerd - vaak trefzeker,
in het licht van wat later zal gebeuren. Niet alleen de naderende oorlog
is daarbij van belang, Philip Kohnstamm kijkt daar zelfs overheen. Uit
een rede van Roosevelt destilleert hij onmiddellijk de essentie, de wil
om de democratieën te steunen, en daarbij is hij duidelijk opgelucht:
hij weet, al in de winter van 1938-1939, zeker dat de komende oorlog gewonnen
zal worden, hoe moeilijk het ook zal worden.
Er is echter nog iets anders dat deze correspondentie zo fascinerend
maakt. Dat is de toon, de kleur, de intellectuele sfeer van waaruit deze
brieven geschreven zijn. Als Max Kohnstamm op een winterdag, vervuld van
heimwee, in een paar schitterende alinea's een reisje van Amsterdam naar
Ermelo beschrijft, bedenk je als hedendaagse lezer: dit Amsterdam, dit
Nederland bestaat dus niet meer. Hetzelfde gevoel rijst echter onwillekeurig
ook op bij de discussies tussen vader en zoon: hier spreekt een intellectuele
wereld, een soort Nederlandse burgerbeschaving, die bijna verdwenen is.
Ik kan het niet goed omschrijven, deze combinatie van religieus idealisme
uit de NCSV, van de - toenmalige - discussietraditie van het Amsterdams
Studenten Corps, van de intellectuele familiecultuur van de Wertheims
en de Kohnstamms en van het erudiete klimaat rondom de Universiteit van
Amsterdam.
Wat het ook is, alles maakt deze brieven tot een kleine, onverwachte,
gouden vondst.
Geert Mak
|