NRC HANDELSBLAD, 15 november 2001
Door J. L. Heldring
Nog was er geen oorlog
Vandaag voor drie weken was er in het Nederlandse Instituut voor Oorlogsdocumentatie
(NIOD) in Amsterdam een reünie van wat je zou kunnen noemen: overlevenden.
Overlevenden van wat? Van de vooroorlogse tijd, de tijd van vóór
1940, die zij - de een meer, de ander minder - bewust hadden meegemaakt.
Zo werd het nog een gezellige bijeenkomst.
Wat was de aanleiding? Die werd gevormd door de verschijning in boekvorm
van de briefwisseling tussen Max Kohnstamm en zijn vader in de jaren 1938-1939.
Zij draagt de titel 'Nog is er geen oorlog' en is uitgekomen bij de Vossiuspers
van de Universiteit van Amsterdam.
Even iets naders over de twee hoofdpersonen. Max Kohnstamm, nu 87 jaar
oud, is de bekende 'Europeaan van het eerste uur'. In 1938 stond hij aan
het eind van zijn studie geschiedenis en had hij net een jaar als rector
van het Amsterdamsche Studenten Corps achter de rug. Zijn vader, Philip,
(geboren in 1875) was hoogleraar pedagogiek in Amsterdam en Utrecht, tevens
natuurkundige, filosoof en theoloog.
Max deed iets wat in die dagen heel ongewoon was: hij ging voor acht maanden
naar Amerika, omdat hij kennis wilde nemen van de New Deal, het experiment
waarmee Franklin Roosevelt, sinds 1933 president, Amerika uit de diepe
put van de economische crisis probeerde te halen. Zijn vader, die zelf
nooit in Amerika was geweest, had hem hiertoe aangemoedigd en hem introducties
meegegeven bij Amerikaanse collega's.
Waarom was zo'n Amerikaanse reis toen zo ongewoon, zeker voor een student?
Max gaf daar op die bijeenkomst in het NIOD zelf antwoord op: Amerika
was toen voor intellectueel Nederland een witte plek op de kaart - ondanks
de twee boeken die Huizinga erover geschreven had (het laatste na een
reis door Amerika), zo kunnen wij eraan toevoegen.
De jonge bezoeker is al dadelijk geestdriftig over ,,de veerkracht en
het enthousiasme'' van Roosevelts experiment over de ,,blijde daadkracht''
die het genereerde. ,,Wat hier gebeurt is onbeschrijflijk belangrijk en
onbegrijpelijk nieuw: de Nieuwe Maatschappij, zo ooit ergens, zal hier
gebouwd worden.'' En zo gaat het lange tijd door, totdat een reis door
enkele zuidelijke staten hem confronteert met de diepe armoede daar en
hem tot grotere nuchterheid terugbrengt.
Maar hoe interessant deze reisbrieven en de reactie van de vader erop
ook zijn - de jongere tijdgenoot die deze regels schrijft, was nog meer
getroffen door Max' intense meeleven met de toestand in Europa, waar hij
de oorlog ziet komen. ,,Mijn enige zeer ernstige zorg is de internationale
situatie'', schrijft hij in januari 1939. ,,Oorlog zou ontzettend zijn,
maar een verduitst Holland nog erger.'' Elders spreekt hij van de ,,hopeloosheid
van na München'', waar Frankrijk en Engeland voor HitIer door de
knieën waren gegaan (september 1938). Vooral Chamberlain is zijn
bête noire (zijn vader is milder).
Waarom hebben juist die passages mij zo getroffen? Omdat - en ik zeg het
niet met trots - in het milieu waar ik die tijd grotendeels doorbracht,
de stemming heel anders was. In het studentencorps waar ik toen lid van
was, heerste - ik heb het al eens eerder geschreven - een zorgeloosheid
die we achteraf rustig onverantwoordelijk kunnen noemen.
In Amsterdam was dat kennelijk anders. ,,Amsterdam heeft altijd blijk
gegeven van een veel sterker politiek engagement dan de andere studentensteden'',
zegt Max in een interview in de Volkskrant. (26 oktober). ,,Wij waren,
hoewel het studentenleven in volle eer en glorie doorging, vooral bezorgd.''
Zo deden ze niet mee aan het huldebetoon dat Chamberlain na München
overal ten deel viel.
Daarbij komt dat het gezin Kohnstamm politiek zeer bewust was. Vader K.
was actief lid van de Vrijzinnig Democratische Bond (na de oorlog zou
hij naar de PvdA overgaan). Er werd dus aan tafel ,,zelden over koetjes
en kalfjes gepraat'', zegt Max. Tel daarbij op dat vader K. in Duitsland
geboren was, als zoon van joodse ouders (maar in Nederland opgegroeid
en lid van de hervormde kerk geworden), en Max' felle partijkiezen, al
vóór 10 mei 1940, wordt extra verklaarbaar. Hij was misschien
zelfs in het Amsterdamse corps een uitzondering.
In elk geval maakte een vergelijking mij enigszins beschaamd. Weliswaar
las ik toen al gretig kranten en kon ik dus geacht worden op de hoogte
te zijn van wat er uit Duitsland dreigde, maar ik kan me niet herinneren
dat het me persoonlijk erg raakte. Pas in de dagen vóór
München, toen even oorlog dreigde, bepleitte ik dat Nederland partij
tegen HitIer zou kiezen, maar dat was meer baldadigheid - dus ook onverantwoordelijk
- dan ernst. Aan de uitbarsting van vreugde na München nam ik volop
deel - blijkbaar er niet aan denkend dat hier een volk, de Tsjechen, verraden
was.
De meesten van mijn Leidse tijdgenoten beschouwden wat er in Duitsland
gebeurde en broeide nog méér als iets dat heel ver weg lag.
Uit de Leidse studentenliteratuur kan ik me alleen één artikel
herinneren waaruit een zekere bezorgdheid sprak: ,,Radionotities in den
nacht van den 11den maart 1938'' (de nacht van de Anschluss van Oostenrijk
bij Duitsland) van C.C.D. Dit was Cees Dutilh, die een paar jaar later
door de Duitsers wegens spionage gefusilleerd zou worden.
Want laat er geen misverstand over bestaan: toen op 10 mei 1940 puntje
bij paaltje kwam, gingen velen die daarvóór in ,,onverantwoordelijke
zorgeloosheid'' hadden geleefd, in het verzet tegen de Duitse bezetter.
Die keus mag dan misschien meer uit gekwetst patriottisme of gekrenkt
rechtsgevoel dan om ideologische redenen zijn gedaan, zij was er niet
minder juist om.
Maar wat deze beschouwingen een iets meer dan anekdotisch karakter geven,
is het feit dat het gros van de Nederlandse bevolking vóór
10 mei 1940 eveneens in 'onverantwoordelijke zorgeloosheid' tegenover
Duitsland leefde. Max K. schrijft in een van zijn brieven ervan hoe moeilijk
,,de betekenis van de geweldsideologie'' doordringt in onze ,,traag werkende
hersenen''.
Dit alles gebeurde terwijl het Nederlandse volk door zijn kranten toch
goed geïnformeerd werd over de internationale toestand. Op die bijeenkomst
verbaasde de directeur van het NIOD, prof. J.C.H. Blom, zich over die
witte plek die Amerika uitmaakte op de kaart van intellectueel Nederland,
dat toch immers zo goed geïnformeerd werd. Die verbazing geldt nog
meer veler onverschilligheid ten aanzien van nazi-Duitsland.
Het antwoord op dit raadsel heeft de historicus H.T. Colenbrander al in
1920 gegeven: ,,Wel placht de Nederlandse courantenlezer in zijn bladen
uitvoerige correspondentiën te lezen omtrent wat er in de wereld
voorviel, doch hij was eraan ontwend geraakt zich de vraag te stellen,
laat staan te beantwoorden, welke invloed buitenlandse gebeurtenissen
zouden kunnen hebben op lotgevallen en belangen van eigen land.''
Soms vraag ik me af of dat tegenwoordig radicaal anders is.
|