Cultuur vanaf de wieg
Cultuureducatie is noodzakelijk. Een samenleving die haar cultuur niet in er houdt verarmt. En het is goed als ook al heel jonge kinderen in die cultuur worden ingewijd. Daar is iedereen het wel over eens. Zo over eens dat er niet altijd bij stil wordt gestaan wat dat alles inhoudt. Educatie, ja dat is duidelijk. Maar wat verstaan we eigenlijk onder cultuur?
Het begrip cultuur kent zo’n scala aan betekenissen dat gesprekspartners die het over ‘cultuureducatie’ hebben volstrekt langs elkaar heen kunnen praten, terwijl ze in alle oprechtheid denken dat ze het over hetzelfde hebben.
Ik noem een paar betekenissen. Allereerst de breedste, de meest abstracte ook: cultuur als beschaving, waarin het staat tegenover natuur. Dat is cultuur als alles wat ten goede op de natuur wordt bedwongen, omgebogen of eraan toegevoegd wordt.
Hiermee verbonden, maar beperkter is er als tweede de erfgoed-betekenis: kennis van het belangrijkste dat gaandeweg die beschavingsgeschiedenis tot stand is gekomen en dat al dan niet van blijvende invloed is gebleken, zowel materieel als immaterieel. De kennis daarover wordt wel aangeduid als ‘culturele bagage’. De Nederlandse Staatssecretaris Nuis om schreef het zo: ‘Sporen uit het verleden in het heden, die zichtbaar en tastbaar aanwezig zijn. Dat kunnen voorwerpen in musea, archeologische vondsten , archieven, monumenten en landschappen zijn. Maar ook de daaraan verbonden gebruiken, verhalen en gewoonten.’ Iets hiervan leren jonge kinderen op school bij geschiedenis en wereldverkenning.
Dan is er ten derde de antropologische betekenis: het geheel van waarden en tradities dat in een bepaalde samenleving tot ontwikkeling is gekomen en die nog steeds worden nageleefd en onderhouden. Zo kunnen we in een samenleving spreken van een dominante cultuur van wie al lang in een bepaalde landstreek leven en de culturen van minderheden die er later zijn bijgekomen. In verband met cultuureducatie doet zich dan de vraag voor in hoeverre jonge kinderen iets moeten leren over elkaar cultuur.
Ten vierde de sociologische betekenis: de uiterlijke gewoonten en levensstijl van een bepaalde groep die zich daarmee wil onderscheiden. We kennen een bedrijfscultuur met bepaalde omgangscodes en conventies. De jongerencultuur met ongeschreven regels voor bijvoorbeeld kleding en muziekvoorkeuren. En ook de verschillen in leefstijl en gedragscodes van diverse sociale milieus vallen onder de sociologische betekenis van het woord cultuur. Sociale milieus onderscheiden zich in taal, kleding, huisinrichting èn in verband met ons onderwerp belangrijk: in belangstellingen en vrije tijdsbesteding. Kinderen maken zich tijdens het opgroeien de culturele codes van hun milieu eigen.
En tenslotte wordt cultuur ook gebruikt als synoniem voor kunst. Het is fijn als kinderen leren genieten van kunst of zelf een kunstvorm kunnen leren beoefenen.
In verband met cultuureducatie laat ik de brede beschavingsbetekenis vallen. Die ligt aan alles ten grondslag en hoeven we niet nader uit te diepen. In de educatie aan de jongste kinderen gaat het met name om overdracht van culturele bagage met kennis van erfgoed en van kunst. Maar die zijn niet los te zien van de sociologische betekenis van cultuur. Daar begint het allemaal mee. En gaandeweg zullen we vanwege de multiculturele samenleving dan ook de antropologische betekenis tegenkomen.
We beginnen met de sociologie en wel met het begrip sociaal milieu. Sociale milieus onderscheiden zich in levensstijl. Zoals je praat, zoals je je kleedt, de spullen in je huis, wat je doet in je vrije tijd, waar je belangstelling naar uit gaat. Dat zijn codes waaruit af te lezen valt tot welk sociaal milieu je hoort. En die codes luisteren nauw. Vanaf hun geboorte worden kinderen van die codes doordrongen.
Culturele bagage gevuld met kennis over erfgoed en kunst was lang zeer milieu gebonden. Het hoorde tot het domein van de vrije tijd en slechts weinigen hadden die. En de meesten hadden bovendien geen geld om aan culturele luxe te besteden. Alleen de elite en de hogere burgerij konden zich dit veroorloven. Voor hen hoorde die cultuur vanzelfsprekend bij het leven en kinderen in die milieus werden daar vanaf hun jongste jaren op een heel natuurlijke manier in ingewijd.
Kregen kleine kinderen uit die milieus cultuureducatie? Nee. Daarvoor verliep het veel te terloops en vanzelfsprekend. De boeken, de muziek, de krant, het museum waren dingen die bij het grote-mensen-bestaan hoorden. Kinderen namen er geen deel aan, maar hoorden er wel over als over de dingen waarmee volwassenen zich nu eenmaal bezig hielden. Dat hoefde helemaal niet om doorleefd kunstgenot te gaan. Of om uitgesproken intellectuele belangstelling. Het was gewoon dat wat er nu eenmaal bijhoorde. Boeken en tijdschriften hoorden bij de huiselijke inrichting. Aan tafel hoorden kleuters al wel eens opmerkingen over een tentoonstelling die men had gezien. Of ouders zeiden: ‘Vanavond komt Marianne oppassen, want wij gaan naar concert.’ Of vader vroeg voor zijn verjaardag een fotoboek. Of moeder zei dat ze blij was dat bioscoop Rialto op de Monumentenlijst was geplaatst. En dan vroeg het kind : Monumentenlijst, wat is dat? En dan zei moeder: dat is een lijst van alle mooie oude gebouwen die niet mogen worden afgebroken. En dat was dat. Kind verder niet geïnteresseerd. En tijdens de vacantie in Frankrijk zeulden ook de kleinste kinderen mee als een Romaans kerkje moest worden bezocht. Zoetgehouden met de belofte dat ze daarna echt mochten gaan zwemmen.
En zo gaat het nog steeds in sommige sociale milieus. Het is niet voor te stellen hoeveel jonge kinderen tussen de dagelijkse bedrijven door meekrijgen van thuis, zonder dat ze daar zelf nog deel aan hebben. Zonder enige opzettelijkheid. Zonder dat het hen ook maar een beetje interesseert.
Maar juist die vanzelfsprekendheid, die onopzettelijkheid heeft zoveel invloed. In de kindertijd zegt het hen allemaal weinig. In de puberteit vinden ze het vaak stom en hebben ze hun eigen voorkeuren.
Tot in de eigen jong volwassenheid blijkt hoe veel ze hebben opgezogen en in hetzelfde patroon doorgaan. Dan blijkt dat het een geleidelijk, oh zo ongemerkt ingroeien is geweest. Het is een sleepereffect. Iets waarvan de resultaten pas later zichtbaar worden.
Zij het met een eigen invulling. Andere muziekvoorkeur. Of belangstelling voor industrieel erfgoed die er voeger thuis niet was. Of gefascineerd door videokunst die vroeger niet bestond.
Het gaat dan ook niet om het rechtstreeks overnemen van thuis , maar om het inademen van een principe, van het idee. Om het verschijnsel. Om het besef dat er meer is dan wat direct voorhanden is. Om verbeelding, schoonheid, bewondering, nieuwsgierigheid ook.
In woorden van socioloog Bourdieu: kinderen uit deze milieus bouwen cultureel kapitaal op. Ze doen er aanvankelijk niks mee. Het blijft in depôt, tot ze er in hun jonge volwassenheid over gaan beschikken.
Dit cultureel kapitaal wordt opgebouwd via wat in de psychologie ‘latent leren’ wordt genoemd. Veel van wat een jong kind leert, steekt hij op latente manier op. Het blijft zonder dat hij het merkt in zijn geheugen hangen. Zelfs ook zonder dat er voor hem enig prettig effect aan hoeft vast te zitten. Kortom: motivatie speelt hier geen enkele rol.
Hoe anders verloopt cultuureducatie.
Dat is een vorm van opzettelijk leren, waarvoor motivatie essentieel is.
Cultuureducatie is een gevolg van sociale ongelijkheid. Oorspronkelijk bedacht door mensen die die sociale ongelijkheid wilde wegnemen. Om ook kinderen en volwassenen die van huis uit geen culturele bagage meekregen kennis te laten maken met erfgoed en kunst. Zij streefden na wat toen nog geen Cultuureducatie werd genoemd maar ‘Volksverheffing’. Ik denk dat men tot in de jaren vijftig op die manier is bezig geweest. Met een hoofdrol voor school.
Enkele uitzonderingen daargelaten: ook toen ging het bij leerlingen niet om een eigen belangstelling. Net zo min als bij kinderen uit sociaal-cultureel ontwikkelde milieus. Het moest, want het hoorde er nu eenmaal bij. Voor sommige kinderen hoorde het nu eenmaal bij thuis. Voor de grote groep kinderen hoorde het nu eenmaal bij school. En die school was belangrijk om sociaal hogerop te komen.
Bij de oude volksverheffing was echter ook een groep leerlingen die werd geraakt. Die door wat voor oorzaak ook, al voelden dat er méér moest zijn dan hun milieu hen bood. Voor hen was er de vreugde van het ontdekken dat hun gevoel niet ten onrechte was geweest. Die ontdekkers gingen op hun beurt langzamerhand bij de culturele minderheid horen.
Voor anderen bleef het echter bij leerstof die ook weer werd vergeten. Het sloeg niet aan. Doordat het niet paste in een geheel leefpatroon van waarnemen, denken en handelen.
Cultuureducatie blijft dus nodig voor de kinderen van deze laatste groep. Te meer daar er een nieuwe doelgroep is bijgekomen: de kinderen van allochtone ouders.
Het lijkt me belangrijk om daarbij een paar dingen in het oog te houden. Ook als het zoals vandaag gaat om kleine kinderen, van vier tot acht.
In de eerste plaats dat het nog steeds voor veel kinderen niet aansluit bij de vanzelfsprekendheden van thuis. Dus dat de effecten beperkt zijn. Omdat er geen culturele bedding is, waarin de educatie valt. Kinderen kunnen thuis niet nog eens babbelen of navragen over wat er op school is verteld en door hen is ervaren. Er blijft een hardnekkig verschil tussen latent meegekregen en bewust aangeleerd.
Ten tweede dat u net zo min als ouders uit ontwikkelde milieus onmiddellijk effect moet verwachten. Het is te hopen dat u iets zaait dat later tot bloei komt.
Ten derde Als het gaat om het begrip ‘dominante cultuur’ kan men zeggen dat vroeger de cultuur van een minderheid was. Klein in aantal, maar wel met het voor het zeggen. Misschien zou men het de elite kunnen noemen.
Nu echter is de dominante cultuur die van de meerderheid. Door de welvaart heeft het volkse de overhand gekregen en zet het stempel op cultuuruitingen. Er is veel wat ‘lage cultuur’ wordt genoemd. Als tegenhanger van de traditionele elitair genoemde ‘hoge cultuur’. De meerderheid wordt niet meer klein gehouden, is goed opgeleid. Maar slechts een klein deel ervan heeft de culturele levensstijl van de vroegere elite overgenomen.
Wat traditioneel tot de inhoud van de culturele bagage hoorde en aantrekkelijk was om ‘erbij’ te horen, bij de ontwikkelde burgers, heeft die status dan ook verloren.
Door de toegenomen welvaart hebben wel veel meer mensen om met Bourdieu te spreken, economisch kapitaal gekregen, maar hun cultureel kapitaal heeft daarmee geen gelijke tred gehouden, doordat het zijn aantrekkelijkheid voor sociale stijging heeft verloren. Het is niet meer nodig om status, om sociaal kapitaal te krijgen. Men kan een captain of industry of minister zijn zonder enig cultureel benul. Zoals men dat ook kan als men plat praat. Althans in Nederland. De meerderheid die het economisch goed heeft, hoeft zich helemaal niet meer het cultureel kapitaal, de culturele bagage eigen te maken.
Anders gezegd: de culturele bagage van de elite en gezeten burgerij is niet langer een wenkend perspectief voor in cultureel opzicht minder ontwikkelde milieus. De meerderheid heeft in sociologische termen een heel eigen cultuur. Heeft inmiddels wel vrije tijd, en vult die op heel eigen wijze. En dan zit men inderdaad middenin de discussie over dat verschil tussen hoge en lage cultuur.
Waarmee moet men jonge kinderen laten kennismaken? Met Gabriel Fauré of met André Hazes.
Ik zou die discussie niet aangaan. Kunst en cultuur hebben altijd iets elitairs. Hazes hoeft u hen niet bij te brengen, Fauré wel. Dat is een verrijking.
Dit geldt ook voor kinderen van allochtonen. Hun eigen cultuur kunt u laten liggen. Dit alleen al omdat het niet alleen gaat om het verschil tussen de ontvangende en binnenkomende cultuur, maar ook over talloze verschillen tussen binnengekomen culturen onderling. Hoe het in uw land is weet ik niet. Maar in Nederland bestaat de waaier van jonge kinderen in het onderwijs uit wel zo’n dertig verschillende culturele achtergronden. Onderwijs in eigen cultuur, daar is dus geen beginnen aan. Laat staan het leren over elkaars cultuur.
Dat moet men, al dan niet gesubsidieerd, overlaten aan initiatieven uit de diverse eigen kringen.
Bij traditionele cultuureducatie gaat erom ook hen te laten kennismaken met het voor hen nieuwe van de ontvangende cultuur.
Daarbij doet zich vergeleken met de vroegere volksverheffing wel een specifiek probleem voor. Het was wel een onbekende, maar geen wezensvreemde wereld waarin het volkskind indertijd door bevlogen onderwijzers werd ingewijd. Het was meer en beter van hetzelfde. Bij kinderen uit andere culturen ligt dat uiteraard anders. Er zal wat meer toelichting van de achterliggende betekenis van cultuurelementen nodig zijn.
Maar hoe doe je dat? Kleuters en jonge kinderen iets laten beleven van kunst en erfgoed? Inderdaad laten beleven, niet uitleggen. Gewoon maar laten proeven. Eigenlijk zou op school diezelfde onopzettelijke sfeer moeten heersen, die latent leren mogelijk maakt.
Het gaat niet zozeer om kinderen op deze leeftijd van allerlei aan te leren, maar om het prikkelen van hun verbeelding door belevingen. Door hen van allerlei te laten ondergaan. Cultureel in bad te stoppen.
Als het maar lukt om hen te laten voelen dat er meer is dan het hier en nu, meer dan wat dagelijks voor je neus staat. Dat je door de verbeelding voorstellingen kunt oproepen.
En aan de wortel van de verbeelding ligt taal. Taal is de basis van Bourdieus cultureel kapitaal. Taal maakt stylering mogelijk, onder woorden brengen van het aanvankelijk onzegbare. Taal verrijkt gedachten en gevoelens met subtiele nuances.
Hier is een belangrijke rol weggelegd voor leerkrachten. Taal, taal en nog eens taal. Niet in de betekenis van alleen maar zo veel mogelijk woordjes leren, maar van spelen met taal, ondergaan van taal. De klanken, de melodie. Ook al zijn het misschien onbegrijpelijke teksten. Inderdaad, een onderdompeling in een taalbad.
Bekende Nederlandse schrijvers vertellen hoe hun gevoel voor taal is gegrond in het vroeger vanaf hun peutertijd dagelijks horen voorlezen uit de bijbel in de oude vertaling. De betekenis ging langs hen heen, maar niet de taalmelodie. Het gevoel dat taal een wereld kan openen die je nog niet kent.
Ik ken dit ook uit eigen ervaring. Ik leerde iedere week een psalm of gezang uit m’n hoofd. Ik begreep er niet veel van, maar ritme en rijm bleven me bij. . Poëzie en verhalen voorlezen. Kinderen zelf gedichtjes laten maken. Op weg helpen door een paar woorden aan te reiken. Laten spelen met rijmwoorden, met zelfbedachte woorden. Dat alles veel en vaak.
Een kind hoeft lang niet alles te begrijpen om het toch betekenisvol te laten zijn voor zijn of haar ontwikkeling.
In onderwijs is het adagium van ‘uitgaan van de wereld van het kind’ veel te ver doorgeschoten. Nu kennismaken, later begrijpen, is minstens zo van invloed.
Zingen is ook heel belangrijk. Heel veel zingen. Ook van oude liederen met onbekende, soms onbegrepen woorden. Of met onzinwoordjes als osewiesewosa. Het gaat niet om de precieze betekenis
En waarom zou in de klas niet dagelijks minstens een uur klassieke muziek worden gedraaid. Muziek die velen thuis nooit horen. Niet om bewust naar te luisteren. Maar gewoon tijdens het spelen en werken. Om de kleine kinderen ongemerkt met schoonheid en harmonie te confronteren. Zodat hun oortjes soms kunnen worden getroffen door een thema.
En waarom hangen aan de muur van de klas alleen maar kinderplaatjes en bijvoorbeeld geen reproducties van Appel of Mondriaan? Ook weer: niet om uit te leggen, maar misschien wel af en toe eens iets over te vertellen. Over de kleuren bijvoorbeeld in al hun nuances. Of over het verschil tussen de grillige vormen van de één en de rechte lijnen van de ander.
En iets anders is dat leerkrachten tijdens het lesgeven in andere vakken wat meer dan gebruikelijk is culturele kennis zouden kunnen verweven. Zo’n beetje als thuis met latent leren gebeurt. Met terloopse opmerkingen tussendoor. En er zijn bijvoorbeeld leuke sommetjes te bedenken rond de verschillende instrumenten van een symfonieorkest. Er blijft ongemerkt wel iets van hangen, ook al gaat het eigenlijk om rekenen.
De cultuurinstellingen hebben uiteraard een eigen rol. Specifiek al naar gelang hun domein. Want de medewerkers daar zijn de echte cultuurdragers en hebben als het goed is de bevlogenheid om kinderen te laten delen in wat zij zelf boeiend vinden. Zij kunnen inspireren.
Een belangrijk gegeven hierbij is dat de jonge kinderen over wie het vanmiddag gaat gevoelig zijn voor sfeer.
Cultuureducatie lukt bij hen beter als het de opzettelijkheid verliest. Als zij iets van betovering kunnen bespeuren. Zij kunnen zich nog argeloos overgeven aan verbazing. Zij hebben nog niet het conformistische van de schoolleeftijd waardoor veel oudere kinderen niet willen opvallen, wat terughoudend zijn met enthousiasme. Eerst maar eens willen kijken wat anderen vinden. Kleuters hebben dat nog niet. Zijn ook minder dan kinderen in de schoolleeftijd resultaatgericht.
Zij staan daardoor meer open voor verwondering en voor beleving alszodanig. Alleen al het zitten in een mooi oud theater. Een sprookjesachtige balletuitvoering. Op de televisie werd een reportage uitgezonden van een volle zaal met jonge kinderen die ademloos zaten te kijken.
Ik heb een video gezien van kleuters die in kleine groepjes in een rustige hoek van een museum keken naar een abstract schilderij in zwart en wit. En nee, hun werd niet gevraagd wat ze erin zagen, maar waaraan ze moesten denken als ze er eerst naar keken en dan hun ogen dicht deden. Prachtige associaties kwamen tevoorschijn, waarmee zij elkaar onder leiding van de museummedewerkster aanvulden. Verbeelding ten top.
Iemand vertelde me over kinderen die met witte handschoentjes aan in een museum mochten helpen bij het uitpakken en sorteren van oude foto’s. Ze werden vanzelf stil en deden alles heel voorzichtig.
En als het om erfgoed gaat: voor de historische speurtochten en opgravingen zijn ze wellicht nog te klein. Daarvoor zijn ze nog te weinig resultaatgericht. Begin maar met het beeldend vertellen van de grote verhalen van vroeger. Van de oude volkssprookjes, die meer zijn dan zomaar fantasievertelsels. Die vol zitten met symboliek over goed en kwaad. Met de oerthema’s van menselijke emoties in gestyleerde vorm.
Ik las laatst:
‘Kinderen proberen bij het opgroeien de codes van het leven te kraken, de geheimen van volwassenen te ontraadselen.’
Het is uw taak de kinderen te laten delen in de culturele geheimen van volwassenen. Niet met schoolse lesjes, maar met ervaringen, waar ook de jongste de kinderen het bijzondere van kunnen bespeuren.
Ik wens u daarbij veel inspiratie.
(Lezing Dag van de Cultuureducatie, Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming, Gent, 29 januari 2008)
|