 |
|
RITA KOHNSTAMM
 Kinderangsten
Tussen de ouders en kinderen ziet hoofdleidster Moniek 's morgens twee nieuwe gezichten. Kevin, die vandaag komt wennen, met zijn moeder. Ojee, die moeder loopt op alledag van de tweede en uitgerekend nu brengt ze hem naar de peuterspeelzaal! Ze moet ergens vanmorgen een moment zien te vinden om uit te leggen dat dat misschien niet zo'n goed idee is.
Verlatingsangst
Waarom eigenlijk niet?
Omdat Kevin twee is en twee is een heel speciale leeftijd. Als je twee bent kun je opeens een heleboel. Je kunt goed lopen: óók hard wegrennen als je wordt geroepen. Je kunt op een stoel klimmen: óók om iets te pakken waar je niet aan mag komen. Je kunt zelf je broek aan trekken: óók als mamma haast heeft. Daardoor maakt een kind van twee volwassenen nogal eens boos. Niet doen! Kom hier! Nee, nu niet! Afblijven! Ouders en leidsters kunnen verbijsterd zijn hoe uit die schattige, makkelijke baby een peuter is gegroeid die je voortdurend moet verbieden.
En nu is het probleem dat zo'n tweejarige door al die boze woorden bang kan worden dat hij niet meer lief wordt gevonden. Hij wil iedere keer gerustgesteld worden. Bij de leidster op schoot. Bij pappa en mamma in bed. 'Jullie vinden me toch nog wel lief?' En hij moet ze vooral in het oog kunnen houden. Dat wordt wel verlatingsangst genoemd: als ze te lang weg zijn kan hij bang worden dat ze hem inderdaad in de steek hebben gelaten.
Als middenin die fase een baby wordt geboren kan zo'n peuter het gevoel krijgen dat hij heeft afgedaan. Ze hebben immers een nieuw kind genomen. Net als mamma nieuwe bloemen koopt als de oude niet mooi meer zijn. Weet hij veel dat het met ouderliefde toch een beetje anders zit! Daar kan zijn kleine verstand echt nog niet bij. En als dan uitgerekend als die nieuwe er is, hij naar de speelzaal wordt gebracht, voelt dat als 'weggedaan' worden.
Als Moniek uitlegt dat hij gerust mag komen wennen, maar dat als volgende week de baby wordt geboren hij echt beter een tijdje thuis kan blijven, kijkt de moeder van Kevin wel een beetje sip. Het leek zo'n handig idee. Kevin 's morgens van de vloer en zij en haar man alle aandacht voor haarzelf en de baby. Maar ze begrijpt het gelukkig wel.
Eenkennigheid
Uit haar vorige baan in een kinderdagverblijf weet Moniek dat er nog zo'n 'ongelukkig moment' is om een kind voor het eerst naar opvang te brengen. En dat is als een baby acht maanden is.
Werkende moeders nemen na hun zwangerschapsverlof vaak meteen ouderschapsverlof op. Heel begrijpelijk, want dan kunnen ze lekker lang bij hun baby blijven. Maar omstreeks die tijd is de kans groot dat hun baby eenkennig is. Hoe lastig ook, eenkennigheid is een belangrijke stap in de ontwikkeling. Het betekent namelijk dat de hersentjes zo ver zijn gerijpt dat een kind verschillen in menselijke gezichten kan zien. Een kleine baby kan dat nog niet. Op een gegeven moment herkent hij wel mamma, pappa of de vaste verzorgsters, maar alle anderen zijn voor hem één pot nat. Maar als hij verschillen kan zien in al die ogen, neuzen en monden, blijken er opeens allemaal vreemde mensen om hem heen te zijn. Daar schrikt hij van en wil alleen nog maar bij die paar vertrouwde gezichten zijn. Eenkennigheid wordt dan ook wel vreemdenangst genoemd. Als hij uitgerekend dan voor het eerst naar de crèche wordt gebracht is de kans groot dat de leidsters daar met een ontroostbare baby te maken krijgen. Het is beter met een half jaar te beginnen of te wachten tot de eenkennigheid voorbij is.
Want bij vrijwel alle kinderen gaat die voorbij. Net als de verlatingsangst. En net als al die andere angsten, die nu eenmaal tijdens de ontwikkeling de kop op kunnen steken. Eigenlijk horen bij iedere fase wel typische dingen waar kinderen van schrikken of bang voor zijn. Maar ze groeien er overheen en als de fase voorbij is, zijn ook die angsten voorbij. Om plaats te maken voor nieuwe.
Baby's schrikken bijvoorbeeld van plotselinge harde geluiden, plotseling fel licht of iets wat snel voor hun ogen langs schiet. Een peuter heeft daar geen last meer van. Maar hij kan wel bang worden van het pikkedonker, waar een kleine baby weer niks om geeft. Of van een open watervlakte en van vreemde dieren. Het is trouwens heel nuttig dat een peuter dat aanvankelijk maar eng vindt. Nu hij zelfstandig kan lopen zou het gevaarlijk zijn als hij zo maar overal op af zou gaan. Hij moet eerst nog leren wat wel en wat geen kwaad kan.
Panisch bij een klein wondje
Juist doordat zij nog lang niet alles begrijpen kunnen peuters ook bang zijn van dingen waaraan werkelijk geen enkel gevaar zit. Zodat je als groot mens voor een raadsel staat en soms zelfs kribbig wordt: 'Toe nou!' Silke is bijvoorbeeld niet te bewegen op de wc te gaan zitten, terwijl de leidster hem toch echt te groot vindt voor de po. Maar hij heeft een paar keer dat enge doortrekken gezien en is bang dat hij mee zal verdwijnen. Om dezelfde reden gilt Saskia moord en brand als ze thuis onder de douche moet: ze vertrouwt dat afvoerputje niet. En Felix kruipt in het verste hoekje als de stofzuiger aan gaat. Het duurt even voor ze begrijpen dat ze echt te groot zijn voor die kleine gaatjes! Om dezelfde reden zijn roltrappen berucht bij peuters: voor je het weet schuif je tussen die treden weg!
Het valt leidsters vaak op dat peuters zo panisch te keer kunnen gaan bij het minste geringste wondje. Ook dat is een kenmerkende angst. Als je drie bent, ben je langzamerhand vertrouwd met je eigen lijfje. Je voelt jezelf als het ware daarin zitten met een velletje eromheen. Als dat velletje kapot is en er bloed uitkomt, loop je misschien wel helemaal leeg! En dáárom moet er ook absoluut een pleister op het kleinste schrammetje.
Heel gewoon dus, al die angsten. Al is het wel zo dat ze bij het ene kind veel heftiger kunnen zijn dan bij het andere. Dat is voor een deel afhankelijk van hun aanleg. De een is er gevoeliger voor dan de ander . En angsten kunnen ook blijven hangen als er onhandig op wordt gereageerd. Zoals een bange peuter boos de roltrap opsleuren of in het zwembad duwen. Dan blíjven roltrap en zwembad eng.
(Vakblad voor Kinderopvang, december 2003) |